28.5.09

Dyormentia, era III

het dorp ontwaakte van een regenachtige nacht. 

de koeien loeiden en de kippen springen in het rond. 

De zon straalde op het gras , de heuvels.. de dakpannen en de eekhoorns.


In de schaduw van een boom zat Llewyn een boek te lezen. Soms noteerde hij iets of dook een lange tijd het bos in. 

Ondertussen waren de mensen van eht dorp ijverig bezog met het bakken van taarten, het melken van koeien, het smeden van ijzer.  'S middags was er een moment van siësta, vaak gepaard met een kaas en wijn.  Het leven had hier iets idyllisch. Zo vond ook de ruiter die dag, toen hij het dorp binnenreed. Hij had gehoord van het oord en diens liefelijkheid, maar kon het nu pas geloven, hoe onrealistsch pitorest de sfeer hier was. De dorpelingen hieven een lui oog op de ruiter, die hen niet gevaarlijk leek, ook al was ie gewapend. 

Llewyn zag de ruiter ook en was nieuwsgierig. Hij volgde de man traag vanop de heuvelrand. De ruiter sprak een halfslapende man aan , die naast zijn paard even uitrustte van een voormiddag zaaien. 

'Beste man, is hier soms een plaats waar ik enkele dagen kan verblijven?'

half knorrend mompelde de slaapkop iets onverstaanbaars en wees flauw met zijn hand naar het dorp. 

Niets wijzer geworden reed de ruiter moe verder. Hij had duidelijk een lange reis achter de rug. Modder as en stof hingen aan zijn mantel. Hij had een grijze baard en zijn huid was bleek. toch zag hij er nog gezond en fit uit, straalde rust en zekerheid uit. Aan zijn zij hing een mooi zwaard,degelijk en licht.

Maar hier gaf niemand iets voor oorlog, vechten of bloedvergiet. Het leek wel magisch. Het plein was van wit zand, met in het midden een waterput. de huizen waren eveneens wit, waarvoor hier en daar een oudje zat te dagdromen. 

Enkele kinderen waren de ruiter gevolgd en ondertussen waren er een twintigtal mensen bijeengekomen op het plein, om de nieuweling gade te slaan.

Llewyn bleef in de schaduw van een boom staan toekijken.

Hij zou gauw weer gaan verderlezen als hij de man z'n geest had doorgrond met zijn gave. Enkele woorden zouden volstaan en een kleine onbewaakte handeling. 

De man steeg af, begroeette de man die wat dikker was dan de rest en duidelijk de leider van het dorp. Niemand lachtte en was stil afwachtend. 

'Gegroet, ik ben Aesthros, kom van ver over de bergen in het westen. M'n rug doet zeer en ik zou het enorm waarderen mocht ik enige vorm van gastvrijheid kunnen krijgen om binnen enkele dagen m'n reis verder te zetten.' Het zweet droop van zijn voorhoofd in zijn baard. Hij was inderdaad moe. 

' Tina.' Zei Lomi, de leider. Hij keek haar vragend aan , ze knikte. Iedereen droop af.


De man bleef even naast z'n paar staan adem happen en het drong hem niet direkt door wat er gaande was. 

Alles bleek geregeld. Hij draaide zich om naar waar de in zwart gehulde vrouw naartoe was gewandeld, een groot huis verderop tegen de bosrand. Aesthros, met zijn paard bij de teugels, leidde het dier achter de vrouw aan, die niet omkeek en haastig begon eten klaar te maken voor de nieuwkomer. 

Een half uur later zat de man met een fijne slok wijn en een gesmolten kaaschotel met paddestoeltjes op haar terras te genieten van de vroege avond. Het leek wel of hij droomde. Maar de ernst van zijn taak spoorde hem voort. Hij moest rusten.

een week later zou hij nog in het dorp vertoeven. 

Llewyn ging op een avond bij de man zitten, die hem nieuwsgierig gadesloeg. 

Verbaasd keek de ridder naar de vreemd-ogende jongeman, die hem nog niet eerder was opgemerkt. 


'gegroet jongeman, ik heb u nog niet eerder gezien.' 

'Bent u van Oloanon?' vroeg Llewyn. 

Aerthos leek verbaasd door die vraag. 'Jazeker. Al ben ik er al een tijdje niet meer geweest..' Het was even stil. 'Woont u hier al langer ?' vroeg de oudere man, hij vond het vreemd dat deze jongen tussen al deze brave lieden vertoefde. Het leek hem eerder een stadsjongen te zijn, nieuwsgierig en geletterd te zien aan zijn zak met boeken enkele versgeplukte kruiden. 

Llewyn antwoorde niet direkt. 'Jazeker, al kan ik niet precies zeggen hoelang. Niemand hier praat veel. Maar ze zijn lief en ze accepteren me. Ik mis Llara echter. 

Soms ga ik bij rulnf op bezoek, die woont in het bos, hij is mijn vriend, maar meestal blijf ik hier, bij de mensen. Ik wil ze beschermen. daarom is het hier zo rustig , snap je?'

Aesthros was in de war, en sprak ook in die toon. Hij was inderdaad van Oloanon. In dat land liegde men niet. Men sprak altijd de waarheid. Llewyn moet dit geweten hebben. 

Als jij de mensen hier beschermt, waartegen dan als ik vragen mag? en met welke middelen?

Tegen hetzelfde dat jouw opjaagt in je reis en je gescheiden heeft van je strijdmakkers. Ze negeren deze regio, ik denk dat het door mij komt. Misschien zijn ze bang van me, of negeren ze ons gewoon. 

Hoedanook , ik ben wel nodig, anders zouden de mensen hier hetzelfde lot delen met de rest van het universum. Het is een kwade plek. Behalve hier niet, dankzij mij. Ik vraag me af waar ik vandaan kom, misschien kan jij helpen?'


De jongen sprak als een intense waterval van ongehoorde zaken. wie was deze jongeman? Zou hij.. ? vaag ging er een lichtje branden. En Traag drong het Aesthros door wat er gaande was. De jongen was een Algar-afstammeling! Wat een vondst! Maar hij was niet zeker. De jongen las zijn gedachten en wist dat de Ridder kennis had van de geschiedenis van de wereld. 


'ik.. 'Aesthros wist niet goed wat zeggen. Hij wilde meer weten. Maar verwarring werd hem meester. 

Tina kwam tussenbeide met een heerlijk ruikende taart vol bessen, chocolade, slagroom en rozijnen. 

De tijd gleed weg, de spanning verdween. Het was er inderdaad vreemd veilig. 

terwijl mijlenver, in alle hoeken van de wereld chaos heerste en oorlog, hier was er rust en vrede, zoals het hoorde te zijn. 


Aesthors vertok de volgende dag, gesterkt doch met een nieuwe queeste.. Zuidwaarts. 


hij passeerde LLewyns boom, en groette hem. Llewyn kwam aangelopen en overhandigde hem een stuk papier en een flesje in een leren bundel. 

'Geef dit aan diegene die het nodig heeft, in het kasteel waar vele boeken staan. Hopelijk zie ik je nog eens terug en kan je me brengen wat ik nodig heb.'

Llewyn sprak in raadsels, een taal die weinigen nog spraken. 

Aesthros strekte z'n rug en groette de jongen plechtig. 'Dat zal ik doen, Llewyn, als het Lot me gunstig is. ' en hij draaide z'n paard om naar de kleine zandweg , richting heuvels .De chaos in. 

Llewyn fluisterde hem nog na, de wind was stil en zon zon hoog. 'Reis bij nachte, dan zullen ze je niet durven benaderen. vertrouw op de schijn van de maan'

Elke woord was helder in z'n geest gehoord. 

Hij verdween, even.